Aangezien er in Nederland op basis van de internationale limiettijden meer gekwalificeerde schaatsers voor uitzending naar de Olympische Spelen in aanmerking komen dan er kunnen deelnemen, moet de KNSB een interne selectieprocedure opstellen.
Nederland mag in het langebaanschaatsen 10 mannen en 10 vrouwen naar de Olympische Spelen sturen. Dat tiental mag samen maximaal 16 startplekken opvullen, twee minder dan in Sotsji.
Die startplekken zijn niet willekeurig te verdelen over de afstanden, ook daar zit per afstand een maximum aan verbonden. Een land mag per afstand maximaal drie deelnemers laten meedoen, behalve bij de langste individuele afstand (vijf kilometer voor vrouwen, tien kilometer mannen) en de mass start, daarop mogen er maar twee meedoen.
Mass start
Tien deelnemers en zestien startplekken, terwijl er wel een nieuwe afstand bij is gekomen. De massastart staat namelijk voor het eerst op de olympische agenda. Dat kan de procedure nog ingewikkelder maken, maar laten we eerst eens kijken hoe de schaatsers zich kunnen kwalificeren via de matrix die werd ontwikkeld door Ortec Sport en de Rijksuniversiteit Groningen.
Voor de ontwikkeling van deze matrix werden de uitslagen en tijden van alle World Cups van deze winter meegenomen. Deze wedstrijden tellen 1x mee. Het WK Afstanden van dit seizoen wordt er ook in meegenomen en telt 2x mee, net als de eerste vier World Cups van volgend seizoen (2017-2018).
Een voorbeeld: Stel dat een Nederlandse schaatser elke 5000 meter die meetelt in de matrix wint met 5 seconden verschil, dan is de statistische kans dat deze schaatser goud wint 100 procent. Of als Nederland op de 500 meter steevast tiende wordt met telkens een seconde achter de winnaar, dan is de kans op een medaille 0 procent. Op deze manier zorgt de SCL (Selectie Commissie Langebaan) voor een effectief proces.
Uiteraard zijn dit maar cijfers en bieden deze geen enkele garantie, want er moet uiteindelijk gewoon nog geschaatst worden. Daarom gebruikt de SCL naast de matrix ook nog haar gezonde verstand voor de uiteindelijke selectievolgorde, bij bijzondere uitslagen of afwezigheid van grote namen.
Selectievolgorde
Eigenlijk is het heel simpel: het is een schema waarin door de selectiecommissie wordt ingevuld op welke afstanden en startpositie Nederland de meeste kans maakt (op basis van de kansenmatrix en de expertise van de SCL en de coaches). Hoe groter de kans, hoe hoger de afstand in het schema komt te staan en hoe hoger de prioriteit.
Stel dat de eerste tien afstanden en startposities worden ingevuld door tien unieke schaatsers, dan komen er geen nieuwe rijders in aanmerking voor de overige afstanden en startposities op de lijst. In het geval dat een aantal schaatsers zich voor meerdere afstanden kwalificeert, dan komt er ruimte vrij in het schema.
Er is één olympische afstand die tijdens het OKT niet op het programma staat. Dat is de mass start. De bondscoach bepaalt namelijk wie de eerste mass start-positie mag invullen. Die namen zijn inmiddels bekend: Koen Verweij en Irene Schouten werden geselecteerd door bondscoach Geert Kuiper. Of die schaatsers zich daarmee ook meteen plaatsen voor de Spelen hangt af van de mass start-positie in de kansenmatrix.
Als de massastart in de top 10 staat, zoals bij de dames op plek 8, dan is de rijder die door de bondscoach is aangewezen zeker van olympische deelname. Staat de mass start op plaats 11 of lager, dan is het afwachten of er individuele schaatsers zijn zich voor meerdere afstanden kwalificeren, in het geval van Koen Verweij kan hij ook zichzelf plaatsen op een individuele afstand, daarmee is het ook opgelost (bij heren staat mass start op 11).
Voor de tweede mass start-positie maakt de SCL een afweging of hier een schaatser voor wordt ingezet (met kans op medaille of als knecht voor de kopman/vrouw) of dat deze positie wordt vergeven aan schaatser die op een individueel nummer medaillekansen heeft.