Kunstschaatsen kent vele vormen. Solisten, paren en groepen schaatsers maken rotaties, sprongen en andere bewegingen op het ijs, meestal onder begeleiding van muziek. Kunstschaatsen kent een aantal onderdelen:
Kunstschaatsen hebben puntjes aan de voorkant zodat de schaatser zichzelf de lucht in kan lanceren bij sprongen of pirouetten. De meeste dames hebben witte schaatsen en de meeste heren hebben zwarte schaatsen. In de showwereld hebben de meeste dames bruine schaatsen.
Een serie van schaatselementen wordt een kür genoemd. Bij wedstrijden voeren rijders een korte en een vrije kür uit (ook wel lange kür genoemd). De korte kür mag maximaal twee minuten en vijftig seconden duren, waarin de rijder maximaal zeven voorgeschreven elementen moet laten zien op zelf gekozen muziek.
Elk jaar bepaalt de ISU welke elementen dit zijn en aan welke minimum eisen een rijder moet voldoen. Elk element heeft een bepaalde basiswaarde. Als de schaatser hoger inzet (bijvoorbeeld een drievoudige sprong doet in plaats van de voorgeschreven tweevoudige) kan hij dus meer punten verdienen.
De vrije kür duurt voor de senioren dames vier minuten, voor de senioren heren vierenhalve minuut. Voor andere categorieën is de vrije kür korter. De schaatsers zijn verder vrij in hun keuze voor muziek en het programma, al moeten ze natuurlijk wel een harmonisch geheel laten zien van sprongen, sprongcombinaties, danspassen, verbindingspassen en tempowisselingen. Voor het publiek is de vrije kür een prachtig schouwspel omdat artisticiteit en originaliteit hierbij een grote rol spelen.
De totaalscore van de korte kür samen met de totaalscore van de vrije kür bepaalt de totaalscore van de wedstrijd en deze bepaalt de einduitslag. Bij een gelijke stand geeft de vrije kür de doorslag.
Als het om kunstschaatsen gaat, weten de meeste mensen vaak wel een paar technische termen te noemen. Ook al zijn het volstrekte leken, de axel kennen veel mensen toch wel. Bij die termen blijft het dan ook meestal, want het valt nog niet mee om de term te koppelen aan de techniek.
Bij pirouettes gaat het over het algemeen makkelijker dan bij sprongen, want namen zoals de zitpirouette, de zweefpirouette en de hemelpirouette laten weinig aan de verbeelding over. Met de invoering van het nieuwe jurysysteem zijn er wel veel meer variaties op de basisposities gekomen. Een aantal voorbeelden: ‘vogelnestje’, ‘broken leg’ en ‘paddenstoel’. Ook daar is met een beetje fantasie wel een beeld bij te vormen. Die namen staan soms ook niet officieel vast, maar worden omschreven.
Bij de sprongen is dat niet het geval. Dat zijn er zes: axel, salchow, spot, flip en lutz. De spot wordt ook wel cherryflip of toeloop genoemd. Grofweg is er een verdeling te maken tussen sprongen die van een kant worden afgesproken en sprongen waarbij ook de punt van het ijzer bij de afzet wordt gebruikt. De axel, salchow en rittberger zijn de kantsprongen. De spot, flip en lutz de priksprongen.
Een rijder roteert bij alle sprongen dezelfde kant op. Zijn voorkeurskant kiest hij zelf. De meeste rijders springen linksom. In dat geval worden alle sprongen geland op het rechterbeen, op de buitenkant van het ijzer. Bij de voorkeursrotatie rechtsom, landt de rijder alle sprongen op links buitenwaarts.
De axel is de enige sprong die van voren wordt afgesprongen. Daardoor bevat deze sprong dus ook altijd een halve draai meer dan de andere dubbele of drievoudige sprongen. Door de extra halve draai is de axel vaak een sleutelsprong, een punt waarop veel rijders blijven steken.
De salchow wordt afgesprongen van achterwaarts binnenwaarts. Het afzetbeen is het andere been dan het been waarop geland wordt. Bij de rittberger springt de rijder juist van hetzelfde been weg als waar hij op landt. De afzet bij de rittberger is van achterwaarts buitenwaarts, net zoals de landing.
De spot is voor de meeste rijders de makkelijkste priksprong en dit komt ook tot uitdrukking in de waarde die de sprong van het technisch panel krijgt. Bij de afsprong van de spot glijdt de rijder achterwaarts op één been; de landingsvoet op de buitenkant. De andere voet prikt achter in het ijs, waarna de rijder de rotatie inzet.
Bij de flip en lutz is dit andersom; daar prikt de rijder in met de voet waar hij ook op landt. De rotatie-inzet van de flip en lutz is daardoor meer gesloten dan die van de spot. Het verschil tussen de flip en de lutz zit in de kant van de voet waarmee niet ingeprikt wordt. Bij de flip is dit de binnenkant op het moment van afsprong en bij de lutz de buitenkant.
Om de elementen echt te gaan herkennen is er slechts één remedie: veel kijken en het liefst zelf doen!
Bekijk de onderstaande vier video's over het paarrijden & ijsdansen, de Technical Element Score, de Program Component Score en de onderrotatie. ⬇️