1. Douchen zonder zeep
“Als de periode met vorst aanbrak, ging ik douchen zonder zeep. Wanneer ik dit wel deed, kreeg ik zo’n schrale huid. Hierdoor werd ik in- en inkoud als het onder nul werd. Bij een wedstrijd zorgde ik ervoor dat mijn huid een klein beetje vettig bleef. Dat scheelde enorm. Je gehele huid met vaseline of iets dergelijks insmeren helpt niet, want dan smeer je al je poriën dicht. Het beste is je eigen ‘vetlaagje’. Als sporter douche je sowieso iedere dag. Wanneer je dit doet met een washandje en zeep, dan was je die natuurlijke vetlaag van je huid. Je kort afspoelen met water is het beste. M’n haar wassen deed ik wel een paar keer per week, want je moet natuurlijk niet stinken. Als schaatser doe je geen vies werk. Je gaat niet door het zand en de modder, zoals wielrenners tijdens Parijs - Roubaix. Dan moet je wel, maar met schaatsen: als je even de sproeier erdoorheen haalt, kom je al een heel eind.”
2. Lange rechte stukken op skeelers
“Tot de Elfstedentocht van ’97 werkte ik als kraanmachinist. Toch wachtte ik nooit totdat het ging vriezen. Ik zorgde er altijd voor dat ik er klaar voor was. Het weer kan zomaar omslaan en als je dan nog allerlei dingen moet veranderen, ben je vaak te laat. Voor iedereen is dat anders, maar ik ging vanaf december iedere week een heel lange duurtraining doen. Als het droog was, pakte ik de skeelers en ging ik alleen maar rechte stukken skeeleren. Op een kunstijsbaan rijd je eigenlijk alleen maar rondjes. Wanneer je dan opeens honderd kilometer in één stuk rechtdoor moet, heb je een heel andere belasting. Je krijgt er haast een beetje spierpijn van, terwijl je als marathonschaatser makkelijk honderd kilometer moet kunnen volhouden.”
3. Kleding is ervaring
“Kleding is altijd een lastige. Je moet niet te veel aanhebben. Dan ga je zweten en ben je echt de l*l, dus dit moet je echt zien te voorkomen. Op basis van je eigen ervaring weet je wat voor jou het beste werkt. Dit is voor iedereen anders. De één heeft vijf procent vet en de ander twaalf. Het hangt er ook vanaf of je een koukleum bent of niet. Mijn vrouw Jenita bijvoorbeeld had het altijd enorm koud op natuurijs, terwijl ik het juist heel snel warm kreeg. Hier zit zoveel verschil in, waardoor ik helaas geen specifiek kledingadvies kan geven. Dit moet je zelf ontdekken.”
4. Bedek de schroef in je schoen
“In je schoen heb je twee schroeven zitten, waar je ijzers mee vastgedraaid zijn. Aan de binnenkant van je schoen zit hier een leertje overheen. Soms is deze eraf, waardoor je met je blote voet op de nagel van die schroef staat. Hier voel je normaal gesproken niets van, omdat deze niet uitsteekt. Maar als het tien graden onder nul is, en je de hele tijd op zo’n ijskoud schroefje staat, dan kun je daar een blaar krijgen. Het is dus belangrijk dat je deze nagel van het schroefje in je schoen afdekt. Het maakt niet zoveel uit waarmee je dit doet. Het kan zelfs een simpel stukje stof zijn. Als je er maar iets tussen stopt, waardoor je niet met je blote voet op dat stukje metaal staat.”
5. Gebruik hoezen en doe je schaatsen niet te strak
“Je moet goede hoezen hebben die zoveel mogelijk kou onder je schoen tegenhoudt. Ook voorin de schaats moet eigenlijk geen wind komen. Een stukje folie voorin bij je tenen zou kunnen helpen, maar… , je krijgt meestal koude voeten, doordat je je schaatsen te strak aangetrokken hebt. Hierdoor stroomt er geen bloed meer naar je voeten. Je schaatsen moeten eigenlijk dusdanig lekker zitten, dat je er zonder veters mee weg kunt rijden.”
6. Punt van de schaats beetje naar binnen
“Je hebt een bepaalde bending (kromming) in de schaats. Dit is cruciaal. Op kunstijs lopen beide ijzers iets met de bocht mee. Op links kom je dan op het rechte stuk eigenlijk wat te kort, maar in de bochten heb je er zoveel voordeel van. Als je een massasprint op natuurijs hebt van vijf kilometer lang, moet je eigenlijk beide punten een beetje naar binnen hebben. Je hebt dan zoveel meer druk.”
7. Vorm is iets magisch
“Als je in vorm bent, kom je niet in gleuven in het ijs. Dan zie je alles. Hoe je in die juiste flow komt, is een moeilijke en ook dat is voor iedereen weer anders. Ik kan me nog herinneren dat ik voor een bepaalde wedstrijd perfect was voorbereid. Ik was er helemaal klaar voor en in vorm. Tijdens de desbetreffende race had ik het zwaar en vond ik het veel te hard gaan. Ik dacht: Hoe kan dit nou toch? Ik werd twintigste of zo. De volgende dag was er de Hollands Venetiëtocht. Ik had bedacht: Ik hoef er eigenlijk niet naartoe, want ik rijd zo verschrikkelijk slecht. Ik had enorm afgezien de dag ervoor. Mijn hartslag was nog steeds heel hoog. Ik ben toch maar naar de wedstrijd gegaan en ik won ‘m dik. Hoe kan het, hè? Het is dus zo lastig te zeggen wat je precies moet doen. Men zegt dat je maar beter goed uitgerust kunt zijn, maar in mijn geval was dit allesbehalve. Toen ben ik er ook maar mee gestopt om te bedenken hoe ik me het beste kon voorbereiden. Goed getraind zijn is natuurlijk belangrijk, maar je hebt soms ook een prikkel nodig. En je moet een beetje geluk hebben.”
8. Eet en drink goed, vooral de dagen ervoor
“Tijdens een tocht van honderd kilometer had ik eigenlijk nooit iets nodig. Binnen de tweeëneenhalf uur kon ik me prima redden. Soms dronk ik wat om m’n mond te spoelen, maar dat was het dan ook. Anderen moesten bijvoorbeeld de hele tijd eten. Dit is dus ook weer iets persoonlijks. Ik denk dat de dagen ervoor nog belangrijker zijn qua voeding en drinken dan tijdens de wedstrijd zelf. Op een tocht van tweehonderd kilometer moet je natuurlijk wel wat eten, anders krijg je te weinig binnen en wordt het niks. Tijdens bijvoorbeeld een Hollands Venetiëtocht van zestig kilometer moet je heel goed voorbereid aan de start staan en heb jij tijdens de race eigenlijk niets nodig. Ik zorgde dat ik goede koolhydraatrijke maaltijden tot me nam of pakte een extra banaantje. Blijf ook goed waterdrinken, zodat alle afvalstoffen in je lichaam afgevoerd kunnen worden. Ik heb nog een periode mee mogen maken, waarbij er bijna iedere dag een wedstrijd van honderd kilometer was. Dan zorgde ik dat ik na de wedstrijd ook meteen goed at voor een beter herstel.”
9. Flierefluiten en diep zitten wanneer het moet
“Als je in het peloton lekker aan het mee flierefluiten bent, dan kun je wel een beetje hoger zitten. Dat kost minder energie. Als het hard gaat, dan moet je wel die klappen kunnen maken. In zo’n geval is diep zitten van belang, anders ga je nooit hard.”
10. Juiste materiaal en goede ploegmaten
“Het hebben van het juiste materiaal, goede ploegmaten en een fijne sfeer in de ploeg, is misschien nog wel het allerbelangrijkste. Verder er lekker in knallen en hopen dat er vorst komt.”
Bovenstaande tips zijn gebaseerd op Hulzebosch’s eigen ervaring en moeten dan ook met een kleine knipoog gelezen worden. Lachend vult de oud-marathonicoon aan: “De sporters van nu zijn zoveel professioneler dan dat wij waren. Ze gaan nu ‘zo niet normaal hard’. Ik kan ze adviezen geven over natuurijs, maar ze lachen me allemaal drieëntwintig keer uit. Ik moet wel zeggen dat in mijn tijd dit de dingen waren, waar je het niet met een ander over had. Als de vorst kwam, dacht ik in ieder geval dat ik met bovenstaande punten in het voordeel was. Er zelf in geloven helpt ook!”