Top-3 vrouwen: 1. Tineke Dijkshoorn 7.55,30 2. Betsy Westerveld 7.57,12 3. Lenie van der Hoorn 8.11,38
Top-3 mannen: 1. Evert van Benthem 6.55,17, 2. Rein Jonker 6.56,24, Robert Kamperman 6.56,47
Wedstrijd: 318 deelnemers, 197 gefinisht
Toertocht: 16.999 deelnemers, 14.831 gefinisht
IJsdikte: 24,8 centimeter
Bijzonderheden: Evert van Benthem kopieerde zijn resultaat van 1985, dat was al bijzonder. De pezige en allerhartelijkste boer uit Sint Jansklooster deed het deze keer nog mooier, namelijk winnen door een korte solo. De mannenwedstrijd werd opnieuw een tv-kraker waarin de vrouwen nauwelijks aandacht kregen, daarom alle schijnwerpers nu gericht op de winnares…die al gestopt was met de marathons. De rondjes op de kunstijsbanen kostte Tineke Dijkshoorn alleen maar geld en daar had ze geen zin meer in. Dat nam niet weg dat de destijds 33-jarige Schipluidense tuindersvrouw er op voorhand van overtuigd was dat de zege op haar lag te wachten. De nummer vijf van 1985 voelde zich ‘super-, supersterk’, vertelt ze 39 jaar later. Een gedwongen verhuizing met het gezin en het overlijden van oma veroorzaakten “zoveel nijd in het lijf dat ik boven mezelf ben uitgestegen die dag.
“Een fijne bijkomstigheid was in deze tocht dat ik verzorgers had langs de route, iets waar ik een jaar eerder niet aan had gedacht. Toen wist trouwens niemand wat hij of zij ging doen in een Elfstedentocht, voor vrijwel iedereen een nieuw avontuur. Gedurende die wedstrijd gaf Ineke Kooiman me wat te drinken en had ik het geluk dat ik een bidon kon aanpakken die Evert van Benthem had gemist. Deze keer stond er een vriendin met eten en drinken aan de kant, hielp mijn vaste chauffeur me die me naar de wedstrijden bracht toen ik nog aan de marathoncompetitie op kunstijs meedeed, en mijn fysiotherapeut uit Voorburg had ik ergens aan het ijs neergezet. Het zal me dit jaar niet weer gebeuren dat ik sterf van de dorst, was mijn gedachte in '86.”
Toeval of niet, maar naarmate de kilometers onder de schaatsen doorschoten, belandde Dijkshoorn in min of meer dezelfde groep van rijders als het jaar ervoor. “Ik zat in het spoor van onder anderen Rudi Libregts, Jos Geijsel en Axel Koenders. Ook zo toevallig: ik reed bijna exact dezelfde tijd als in 1985. Na tachtig kilometer kwam Koenders naast me rijden. Hij zei plotseling – waar hij die wijsheid vandaan had weet ik niet: ‘Tini, je ligt nu op kop bij de vrouwen, nu zorgen dat je het volhoudt’. Gelukkig keek en kijk ik nog steeds veel naar wielerkoersen. Daarvan wist ik dat de ontsnapte renners dikwijls op het laatst werden en worden ingelopen. Dat motiveerde me tot op de streep te blijven strijden.
In Dokkum was er een kluunplaats, waar ik viel. De mannen uit mijn groep lieten hun kaart stempelen, vertrokken weer en nadat ik eveneens langs de stempelaars was gekomen lukte het me niet meer aan te pikken. Bij het verlaten van Dokkum zag ik Betsy Westerveld me tegemoet rijden: die moest dus nog een stempel halen, maar zat me wel op de hielen, mét een gezelschap van mannen. Ik schaatste alleen. Vanaf dat moment ben ik gaan rijden, rijden, rijden, totdat ik een man oppikte. Tien kilometer verder zei hij dat hij moest plassen en vroeg me te wachten. Nou, dat denk ik niet, antwoordde ik hem. Ik bleef rijden tot ik op de Bonkevaart arriveerde.
"Daar stond Wim Westerveld, de man van Betsy die me verbaasd aankeek. ‘Waar komt jij nou vandaan? Waar is Betsy?’ Nou, reageerde ik, die is in aantocht. Dat bleek ook, want twee minuten later finishte zij. De overwinning zou ik anders mooi hebben verspeeld wanneer ik op meneer zou hebben gewacht. Nee, zo stom was ik niet, haha! Hoe ik de eindstreep heb gehaald, is me nog een wonder. Ik was h-e-l-e-m-a-a-l klaar. Naderhand moest ik twee weken lang dagelijks naar de fysio, omdat mijn enkels compleet de vernieling in waren gereden. Het was het me allemaal waard, want ik heb sindsdien zoveel leuke dingen beleefd omdat ik overal werd gevraagd als Elfstedenwinnares.”
Wat Dijkshoorn echter tot een extra bijzondere kampioene maakte, had alles te maken met een zwartrijder uit haar dorp, die na de toertocht nogal verlegen kwam te zitten om het zo gewilde Elfstedenkruisje, dat alleen aan de echte deelnemers werd en wordt verstrekt…..
IJsbrand Chardon wachtte geduldig totdat de eerste groepen toerschaatsers hem passeerden. Net als de omstanders links en rechts van hem moedigde hij de voorbij rennende rijders aan die zich naar de Zwette haastten om aan hun Elfstedentocht te beginnen. In de verte naderde de volgende meute van ongeduldigen. Ja, daar zou hij zich stiekem bij aansluiten. Profiterend van de duisternis - dat sowieso - maar ook van de chaos en de hectiek die een nerveus voortbewegend peloton veroorzaakte, zou IJsbrand de zwartrijder weldra een van hen zijn. Dit was de kans op revanche, na de eerste poging in 1985…, die was gestrand in Franeker, halverwege de magische tocht. Dat moest beter.
Maar 25-jarige IJsbrand was geen lid van de Friesche Elfsteden Vereniging. Vergeten zich aan te melden, te laat, of wat dan ook; ’t maakte hem niet veel uit. Er moest worden geschaatst, van Leeuwarden tot Leeuwarden. En dat kon in het geniep ook vast wel. Hij had overigens eerst nog andere obstakels moeten overwinnen. Als getalenteerde vierspanmenner die tegelijkertijd een opleiding volgde tot instructeur/ bedrijfsleider én daarbij net stage moest lopen, merkte Chardon dat het fenomeen Elfstedentocht voor de schoolleiding in Deurne (Brabant) een volstrekt andere betekenis had. Er viel niet eens te praten over een uitstapje naar het noorden. Het geluk lachte IJsbrand toe: de directeur van het Nederlands Hippisch Centrum was een Fries, Tjeerd Velstra. ‘Als je de kans hebt een Elfstedentocht te rijden, áltijd doen’, vertrouwde hij de nog jonge paardenman toe die zou uitgroeien tot een van 's werelds beste menners.
Een minuut of vijf, hooguit tien was het lopen naar de Frieslandhallen, epicentrum van de Elfstedentocht. “Ik sliep bij ontzettend vriendelijke mensen op de zolderkamer, in een huis dat….” Verder komt IJsbrand Chardon niet met zijn nauwkeurige beschrijving van het tijdelijke onderkomen dat hij in 1985 én het jaar erop wist te regelen in Leeuwarden. “Ik ben nog een keer teruggegaan om te kijken of ik het huis kon vinden. De hele situatie is veranderd, maar wat ik me herinner van die tijd is dat ik twee of drie straten van de Frieslandhallen (nu het WTC, red.) mijn overnachtingsadres had. Ideaal voor de tocht”, aldus Chardon die noch namen noch de precieze samenstelling van het gezin uit zijn geheugen kan opduikelen. “Volgens mij waren er twee zonen. De vader was heel creatief. Toen hij het tweede jaar hoorde dat ik geen lid was van de Friesche Elfsteden ging-ie aan de slag om de deelnemerskaart na te maken. Och, al heb ik lang niet alles meer kunnen onthouden, wat een schitterende tijd beleefde ik daar. Het zou geweldig zijn als ik die mensen nog eens kan ontmoeten om herinneringen op te halen. Alleen, wie waren het en waar woonden ze nou precies?”
Wie meer weet, kan het de redactie laten weten: redactie@schaatsen.nl
Chardon negeerde het verbod van de leraren, kachelde naar Leeuwarden en kon godzijdank weer terecht bij de familie die hem en zijn vriend Jaap Franke de winter voordien ook onderdak had geboden. Jaap was genezen van zijn schaatskoorts, IJsbrand stond er dus alleen voor, en dan ook nog als zwartrijder. Daar wist zijn Friese gastheer wel raad mee. Vakkundig fabriceerde die een deelnemerskaart die de gelijkenis met de echte aardig kon doorstaan. “Ik vond bovendien dat ik voor de familie thuis en in Deurne een bewijs moest hebben dat ik de tocht echt zou hebben geschaatst, na de persoonlijke afgang van 1985. Daarom besloot ik een visitekaartje van onze manege thuis (Rehoboth, red.) mee te nemen”, zo vertelt Chardon. “Die zou ik tevoorschijn halen bij de eerste stempelpost, waar ik zogenaamd tot de ontdekking zou komen dat ik mijn officiële stempelkaart al zou zijn kwijtgeraakt. Dat werkte meteen. Shit, riep ik tegen de controleur, m’n kaart is weg. Op hetzelfde moment greep ik dat andere kaartje en drong er bij die kerel op aan daar zijn stempel op te zetten.
“De gehele rit ging dat op dezelfde manier. Niemand had het in de gaten in die drukte. De Elfstedenvereniging had om de ‘illegale rijders’ te dwarsbomen of mensen die stukken van de route per bus wilden afleggen zoals in 1985 was gebeurd, drie geheime stempelposten in het leven geroepen. Die merktekens op de kaart – een rondje, een driehoekje en nog zoiets – ontving ik ook, omdat ik de route natuurlijk volgde. Nou goed, na een uur of vijftien bereikte ik de finish op de Bonkevaart en diende zich het volgende probleem aan: mijn kaart moest worden ingeleverd. Ik liep naar zo’n kerel van het comité en zei: wil je even mijn finishtijd op deze kaart zetten, want ik ben mijn echte startbewijs verloren. 21.05 uur kwam erop te staan. Die man voegde eraan toe: ‘Ga jij maar naar de Frieslandhallen om het kruisje op te halen'. Dat advies sloeg ik natuurlijk in de wind, want ik zou niets krijgen als zwartrijder. Ik had alles: de stempels, de eindtijd, alleen geen officiële kaart. Het bewijs voor thuis en Deurne was in orde, dus ik verkaste naar mijn gastadres.”
Het feest bleef beperkt, met uitzondering van zijn gastgezin dat hem verwelkomd had met een bos bloemen. Vriendin Paulien ontbrak in Friesland; zij was een jaar eerder met een boeket in blijde afwachting geweest van de aankomst van haar IJsbrand, die echter al in Franeker het loodje had moeten leggen. Een tweede visite was te veel van het goede, zo oordeelde ze.
Een week of twee later werd er gebeld in huize Chardon. Burgemeester Jan Waaijer van de gemeente Schipluiden zocht IJsbrand. “Ik nam de telefoon over en hij kondigde aan dat er een huldiging zou plaatshebben van Tineke Dijkshoorn, de winnares van de Elfstedentocht, met daarbij alle dorpsgenoten die de rit ook hadden volbracht. ‘We hebben vernomen dat jij daar ook toe behoort. Gefeliciteerd daarmee’, zei de burgemeester, die ik al eens had meegemaakt omdat ik wereldkampioen vierspannen was geworden en daarvoor in het zonnetje was gezet.
"Wat gaan we nou krijgen? Dat dacht ik toen er kort erop een uitnodiging voor een bijeenkomst met Tineke in de bus viel. Alle uitrijders en de winnares. Wat moest ik ermee? Zou ik op dat podium verschijnen zonder een kruisje terwijl de van de deelnemers, een stuk of vijftien, dat ding wel zouden hebben. Ik zag het al voor me: iedereen vragen waar ik m’n kruisje had gelaten. Moest ik me maar ziek melden, want ik zou voor lul zitten. Paulien zei me er gewoon heen te gaan. Dat deed ik maar.”
Tineke was de heldin, om haar draaide het dorpsfeest die avond, compleet met rondrit in een janplezier (koets, red.). Dat IJsbrand geen kruisje had, bleef een kantlijn-kwestietje. Geen nood. Niemand had een kruisje ontvangen. De post was laat. Weer een week later stapte Dijkshoorn het erf op bij Chardon. Ze had genoten van het verhaal van die menner, die met een God-zegene-de-greep actie zijn overlevingstocht door de Friese ijswildernis tot een succes had gemaakt. “’Je krijgt mijn kruisje’, zei ze me. ‘Ik heb er meer, daarom mag jij de mijne hebben. Ongelooflijk! Ik was helemaal uit het lood geslagen. Hoe mooi was dat? Ik kreeg het kruisje van de vrouw die de Elfstedentocht had gewonnen! Dat verzin je toch niet? Dat is toch kicken?”