De gebroeders Hoolwerf zijn opgegroeid in het Utrechtse Eemdijk. Hun vader en oom – vader van neef Willem - waren groot schaats- en skeelerliefhebbers, dus dit werd hen met de paplepel ingegeven. Bart: “Op mijn derde ging ik al mee naar de Weissensee. Dat was eigenlijk onze jaarlijkse vakantie en daar schaatsten we zelf ook. Twee jaar later werden we lid bij schaats- en skeelervereniging in Nijkerk. Sindsdien ben ik met de skeelersport besmet geraakt. We waren best wel een actieve familie. Door ons familiebedrijf (Hoolwerf Heiwerken, red.), waren we in de gelukkige situatie dat alles goed betaald kon worden. We kregen alle vrijheid. Als we maar plezier maakten. De enige afspraak die we met onze ouders hadden, was dat we het seizoen af moesten maken als we het niet meer leuk zouden vinden.”
Broer Evert vult aan: “Onze neef Willem, die even oud is als ik, ging ook altijd mee naar de ijsbaan. Hij kwam op een gegeven moment in de baanselectie van Utrecht, die ik net niet haalde. Op mijn zestiende ben ik meer richting het marathonschaatsen gegaan. Het langebanen vond ik niet zoveel meer aan en de marathon ging me goed af. Vanuit daar heb ik de ontwikkeling doorgemaakt van de regio, naar de beloften en door naar de A’s, waar we allemaal weer bij elkaar terecht zijn gekomen.”
Bart heeft veel gehad aan zijn oudere broer en neef. “Vanaf hun achttiende hebben ze allebei bij grote ploegen gezeten en aan grote wedstrijden meegedaan. De goede keuzes maak je mee, maar ook de foute als het wat tegenzit. Hierdoor kon ik er zelf ook realistischer in staan. Wat je ervoor moet doen en voor moet laten. Bovendien moest ik altijd boven mijn machten rijden om met hen mee te kunnen. Daar ben ik echt sterker van geworden.”
Evert begint te lachen. “Bart is wel iets makkelijker, maar doordat hij vorig jaar bij een andere ploeg gezeten heeft, is zijn verantwoordelijkheidsgevoel enorm toegenomen. Dat zien we dit jaar in de trainingen, waar we andere jaren nog wel eens een duwtje de goede kant op moesten geven. Dat is nu absoluut niet meer nodig. Daarin heeft hij zich mooi ontwikkeld. Bovendien ben ik wat preciezer dan Bart. Voor de wedstrijd wil ik alles goed voor elkaar hebben. Hij is niet zo snel van de leg en denkt: ‘ik ben toch sterk genoeg, dus dan rijd ik er wel omheen'. Het is ook zijn kwaliteit. Daarin kunnen we elkaar ook weer helpen.”
Volgens Bart is Evert goed in alles. “Hij heeft een bovengemiddeld goede sprint, hij kan een massastart winnen, als er lang op kop gereden moet worden, lukt dat ook en solorijden is voor hem evenmin een probleem. Mijn broer is heel allround. Een sprinter die ook heel lang alleen kan rijden, die heb je niet zoveel. Als er iemand hulp nodig heeft, is hij de eerste die komt helpen. Als persoon is hij ook heel gretig en perfectionistisch. Stel hij heeft iets met z’n fiets en hij kan het zelf niet maken, dan is het de hele avond op internet zoeken, totdat hij weet wat er moet gebeuren. Alles moet honderd procent zijn. Achtennegentig procent is niet goed genoeg.”
“Ja, alles een beetje kunnen en nergens echt heel goed in kunnen zijn. Dat is ook een kwaliteit,” knipoogt Evert. “Ik zie dat absoluut niet als iets negatiefs. Bart is gewoon een stuk sneller, maar met een slimmigheidje ben ik in staat om hem weer te pakken, dus wat dat betreft ben ik breed in mijn mogelijkheden.”
Bij Bart kwam het altijd wat meer aanwaaien. “Door m’n broer werd ik er al wel op gewezen dat ik wat serieuzer moest gaan doen. Hij zei: ‘zo ga je er niet komen als je echt iets wilt.’ Toen ik de overstap maakte naar de A’s, heb ik mezelf het eerste jaar flink achter de oren gekrabd. Dat jaar had ik het echt wel moeilijk. In het begin kon ik wedstrijden niet uitrijden. Als Evert in dat jaar ging fietsen, belde hij me op en zei: ‘ik ga nu fietsen, kom maar gewoon lekker mee’. En tijdens de wedstrijden gaf hij mij adviezen om me rustig te houden of riep hij dat ik iets naar voren moest gaan. Daar heb ik veel aan gehad, ondanks dat hij nog bij een andere ploeg zat. Evert zag thuis hoe ik was en dat het even wat minder leuk was allemaal. Dat vond hij vervelend, dus hielp m’n broer mij. Erg speciaal dat je in de sport zoveel voor elkaar kunt betekenen.”
Bart spreekt nuchter en realistisch voort. “Op dat moment was er totaal geen sprake van concurrentiestrijd. Mijn broer deed mee voor de overwinningen en de grote prijzen en ik kon met hangen en wurgen de wedstrijden uitrijden. De laatste paar jaren ben ik me gaan mengen bij de top van het marathonschaatsen. Dan is er onderling de strijd op het ijs. Ik heb wel vaker gezegd: als ik tegen mijn broer moet sprinten, kan ik misschien net twee procent harder sprinten dan tegen iemand anders, omdat je de beste wilt zijn van de familie,” zegt hij lachend. “De ene keer wint Evert, de andere keer win ik. Dat is het afgelopen jaar best vaak het geval geweest. We zijn super aan elkaar gewaagd. Degene die op dat moment wint, is blij en degene die verliest, die baalt even. Vijf minuten na de finish kun je genieten van de strijd met elkaar.”
Volgens Evert is z’n jongere broer een echte sfeermaker. “Bart zorgt altijd voor heel veel sfeer. Hij is heel relaxt, beresterk en kan hard sprinten. Er zijn weinig rijders die op het laatste stuk zo verschrikkelijk hard kunnen schaatsen. En dat hij heel rustig kan blijven. Soms ook wel te rustig, maar daardoor rijdt hij heel makkelijk in de rondte. Bart zorgt voor een goede vibe in de ploeg. Willem is meer van het sleurwerk op kop en het lang hard rijden en ik zit er een beetje tussenin. Dat is wel bijzonder dat dit zo mooi bij elkaar past.”
De drie familieleden zitten nu samen bij Team Reggeborgh. Bart: “Evert en ik hebben aan één blik genoeg om te weten wat er moet gebeuren. Wij kennen elkaar door en door. We weten elkaars kwaliteiten en kunnen altijd aan elkaars houding zien of de ander er doorheen zit of fit genoeg is voor een eindsprint. Ik heb twee jaar eerder al bij Evert in de ploeg gezeten, bij AB Vakwerk. Hij had een minder jaar gehad. Ik was op dat moment topfit, dus trok hij iedere sprint voor mij aan. Evert weet precies hoe ik dat wil hebben en wanneer het te hard of te zacht gaat. De sprints die ik moest rijden, kreeg ik op een presenteerblaadje.”
Evert werkt ook nog samen met Willem in het familiebedrijf. “Ik werk 20 uur in de week in de uitvoering. Mijn neef en ik zien elkaar op en naast de baan. Die band is hartstikke goed. In de wedstrijden hoeven we nooit veel woorden te gebruiken om duidelijk te maken wat het plan is. Dat heb ik met Bart net zo goed. Dat gaat heel natuurlijk. We vullen en voelen elkaar heel goed aan. Dat is heel mooi.”
Bart spreekt over ambitieuze doelen. “Vorig jaar is het me gelukt om de World Cups te halen op de mass start met de wereldbekerwinst in Calgary. Nu ik dat heb meegemaakt, heb ik voor mezelf nog meer de bevestiging gekregen dat dit is wat ik wil. Daarin wil ik mezelf onderscheiden van de rest van Nederland. Om echt een specialist te worden op die afstand. Mijn doel voor komend seizoen is om die World Cups weer te halen en om vervolgens een eindtoernooi te rijden op de mass start, zoals het WK. Mijn ultieme droom is om dit samen met mijn broer te doen. Dat we samen die World Cups ingaan en die wedstrijden mogen rijden. Dat gaat supermoeilijk worden, maar ik vind het onwijs leuk om die uitdaging aan te gaan.”
Evert voegt toe: “Binnen de marathonploeg weet iedereen dat ook en krijgen we daar alle ruimte voor. Ik hoop dat ons dit gaat lukken, want er zijn nu al een hoop rijders die daar ook hun zinnen op hebben gezet. Ik denk dat wij op de goede weg zijn. We moeten zorgen dat we snel genoeg zijn. Ik heb een aantal keren World Cups gereden op de mass start, dus wat dat betreft heb ik ook al laten zien dat ik het kan. Nu is het zaak dat wij in Nederland laten zien dat wij het beste koppel hiervoor zijn. Het grootste voordeel is dat wij enorm op elkaar zijn ingespeeld. Vervolgens is het belangrijk om op internationaal niveau te komen. Mannen als Bart Swings moet je wel het vuur aan de schenen kunnen leggen. Daarvoor is nog wel wat werk nodig. Als je kijkt wat voor rondetijden hij reed op de Olympische Spelen, daar val je bijna van achterover. Maar, het is niet onhaalbaar.”