Ook het Nederlands Olympisch Comité had de Deventer huisvrouw al laten vallen. Maar met het goud op de drie kilometer, na eerder al zilver op de 1500 meter te hebben gehaald, zette Stien Baas-Kaiser iedereen te kijk.
Een schaatscarrière lang droeg Stien Kaiser haar leeftijd als ballast mee. Dat had alles te maken met de ongeëmancipeerde status van het vrouwenschaatsen in Nederland in de jaren zestig. Tegen de stroom in overwon ze keer op keer haar criticasters, met de gouden plak op de drie kilometer in Sapporo als absoluut hoogtepunt. ”Drie en dertig was ik. Ik dacht: een volgende Olympische Spelen is er zeker niet meer voor mij. Als het mislukt, zeggen ze: 'Zie je wel, hebben we het niet gezegd?' Ik had echter zoiets van: wat kan mij het eigenlijk schelen, ik ga gewoon een lekker potje schaatsen. En ik startte en voelde dat het heel makkelijk ging. Ik hoorde alles en ik zag alles, ik hoorde die meiden roepen en onderweg stond Jeen van den Berg steeds te roepen: 'Goud, goud!' En het werd goud. Alles viel van me af. Daar had je ze dan, de mysterieuze krachten in de sport, zoals ze zo vaak zeggen.”
Stien Kaiser wilde altijd graag schaatsen. Ze wist ook van zichzelf dat ze het kon. ”Toen ik een jaar of zeventien, achttien was al. Dan zag ik op een foto een Russin met een krans op het erepodium staan en dan dacht ik: dat wil ik ook bereiken. Ik had talent, ik wist dat ik kon schaatsen. En ik deed het heel graag. Mijn vader zei ook altijd: 'Het bestaat toch niet dat er eentje is die harder gaat dan jij'. Dat was nog voor ik echt begon.”
Kaiser trainde op haar manier: ochtendgymnastiek en ze liep af en toe wat hard in het land. Verder geen begeleiding, helemaal niks. En toen werd ze op 24-jarige leeftijd in de strenge winter van 1963 op het natuurijs van het Kralingse Bos in Rotterdam Zuid-Hollands kampioene met tijden die even snel waren als Nederlands kampioene Willy de Beer. ”Ik reed tegen jongens. Ik heb nog wel tegen Jan Janssen gereden, de latere winnaar van de Tour de France. Die woonde in Nootdorp, vlak bij ons. Nee, meisjes reden er toen nog niet.”
Stien Kaiser mocht door haar opvallende rijden op de Kralingse Plassen meedoen met de gewestelijke trainingsgroep. Met jongens als Kees Verkerk en Jorrit Jorritsma. Landelijk was er echter geen belangstelling voor de schaatscapaciteiten van de schaatsster uit Delft. In het olympisch seizoen 1964 was ze immers al 25 jaar, veel te oud in de ogen van de beleidsbepalers van de KNSB. Ze werd derhalve genegeerd door de bond. Maar begin maart 1964, een paar weken na de Winterspelen, toonde Stien Kaiser het ongelijk van de KNSB aan. Ze werd in Deventer met overmacht Nederlands kampioene. Het verschil met olympia-ganger De Beer bedroeg liefst 9,5 punt.
Zelfs de KNSB kon hierna niet meer om haar heen. Thuis in Delft kreeg ze een brief met de volgende inhoud: 'Dat jij niet tot de Olympische Spelen werd toegelaten, is te wijten aan een serie misverstanden en een gebrek aan communicatie. Wij beseffen dat jij hierdoor ernstig gedupeerd bent en betreuren dit ten zeerste'. Eindelijk genoegdoening.
Er kwamen centrale trainingen en er kwam een vrouwenkernploeg. Ondanks een meniscusblessure werd Stien Kaiser in 1965 derde op het WK allround in Finland. In april werd ze aan haar knie geopereerd, maar bleef pijn houden en sukkelen met tot gevolg dat ze een jaar later, in 1966, opnieuw slechts derde werd op het allround-WK, ditmaal in Trondheim. ”Met hulp van dokter Lap en fysiotherapeut Ted Troost is mijn knie opgekrikt. Dat wil zeggen: de spieren heb ik door veel te oefenen met gewichten weten te versterken.”
Met succes, want in 1967 werd Stien Kaiser voor eigen publiek in Deventer de eerste Nederlandse wereldkampioene in de schaatsgeschiedenis. Ze doorbrak daarmee de hegemonie van de Russische schaatssters, die liefst vijftien jaar had geduurd. In 1968 werd Kaiser opnieuw wereldkampioene allround, nu in Helsinki. Ze vertrok daardoor als torenhoog favoriet voor de gouden plakken op de 1500 en 3000 meter naar de Spelen in Grenoble. ”Maar daar ging het helemaal mis. Als je wilt presteren, moet alles goed zijn. Ik ben altijd heel gevoelig geweest voor sfeer. Maar in Grenoble deugde de leiding niet, ik was overtraind, voelde me niet in vorm en mentaal zat het ook niet lekker. Ik had daar gewoon een keer uit de ban moeten springen, een flinke borrel moeten drinken en goed aan de zwier moeten gaan. Misschien had ik dan beter gereden. Maar op stap gaan, afreageren… Het was er niet bij. Achteraf is dat stom, zo stom.”
Vier jaar later kreeg Stien Kaiser nog een kans op de Olympus. Ze sloeg ongenadig hard toe. ”Alles wat ik vroeger in mijn hoofd had, heb ik bereikt. Ik wilde een keer Nederlands kampioene, een keer wereldkampioene en een keer olympisch kampioene worden. Als je dat dan bereikt hebt, ben je heel gelukkig. Ik zou niet weten waar je dat gevoel mee zou kunnen vergelijken.”
”Als ik weer mocht kiezen, zou ik ook opnieuw gaan schaatsen”, kijkt Stien Kaiser terug. ”Het schaatsen op zich gaf me altijd een heerlijk gevoel. Als je zo’n bocht ingaat en uitkomt. Net alsof je gelanceerd wordt. En dan het gevoel dat je voortglijdt. Je verzet een been en je glijdt, dat moeiteloze. Dan krijg ik een gevoel van groot geluk over me. Dat kan ik nergens mee vergelijken.”