‘ALS JE TOEN NAAR ME GELUISTERD HAD’
“De Superfinale over drie kilometer tijdens het Europees kampioenschap shorttrack in 2001 in Den Haag staat me nog steeds helder voor de geest. Het was het begin van iets groots; mijn weg naar de Olympische Spelen in 2002.
Het EK in Den Haag vond plaats ongeveer een jaar voor de Olympische Spelen in Salt Lake City. Ik was 18 jaar en stond nog aan het begin van mijn carrière. We waren als ploeg volop aan het toewerken naar nominaties voor de Spelen, en dit EK was voor mij de kans om te bewijzen dat ik klaar was voor de grote stap.
De voorbereiding op het EK verliep niet zonder hobbels. Ik kwam net van het WK junioren in Montreal, waar ik niet mijn beste week had. Binnen de ploeg heerste enige onrust, omdat onze bondscoach, Wilf O’Reilly, had aangegeven te zullen stoppen. Wie hem zou opvolgen, was op dat moment nog onduidelijk. Ondanks die onrust was Wilf ervan overtuigd dat ik het podium kon halen tijdens dit EK. Zelf twijfelde ik daarover, maar het was voor mij wel een enorme motivatie. Ik was jong en onervaren, Wilf geloofde in mij.
De eerste dag van het toernooi begon met de 1500 meter. Wilf gaf me één duidelijke opdracht: zorg ervoor dat je altijd voor de Fransman Bruno Loscos zit, ongeacht het moment in de race. Maar toen hij vroeg naar voren ging, durfde ik het niet aan om direct te reageren en hem te passeren, waardoor ik uiteindelijk als vierde eindigde. Een gemiste kans, want met meer lef had ik wellicht op het podium kunnen staan. Als Wilf en ik elkaar hedendaags ontmoeten, herinnert hij mij nog regelmatig met een knipoog aan deze 1500 meter: ‘Als je toen naar me geluisterd had…’
De dag erna reed ik de 500 meter, niet mijn sterkste afstand. In de halve finale liep ik tegen een penalty aan, waardoor ik ook daar geen goed resultaat behaalde. De 1000 meter verliep iets beter; ik denk dat ik daar tweede of derde werd, al weet ik dat niet meer precies. Het belangrijkste was dat ik nog een kans had om het podium te halen, mits ik in de superfinale beter presteerde dan Nicky Gooch en Nicola Rodigari.
Toen de bel op deze slotafstand voor de laatste ronde klonk, lag ik nog steeds achter Gooch en Rodigari. Ik zou vierde worden, dat wist ik zeker. Maar op dat moment gebeurde er iets bijzonders. Er was geen tijd om na te denken, maar instinctief wist ik dat ik een kans had. Ik zette een inhaalactie in, stak binnendoor, en haalde in één beweging zowel Gooch als Rodigari in. In een fractie van een seconde ging ik van een zekere vierde plek naar winst in de superfinale.
Het was een bijna onmogelijke manoeuvre, iets wat ik niet eerder en ook daarna nooit meer zo heb gedaan. Het lukte, en dat gaf me niet alleen de winst in die race, maar ook een tweede plaats in het eindklassement van het EK en mijn nominatie voor de Olympische Spelen. In feite moest je in de top-4 eindigen op een afstand om je kwalificeren, dus ik heb daar twee nominaties gehaald; op de 1000 en de 1500 meter.
Wat dit moment zo bijzonder maakte, is dat dit het eerste tastbare bewijs was dat mijn olympische droom binnen handbereik lag. Ik had me altijd voorgesteld dat ik me zou kunnen kwalificeren voor de Spelen, maar pas na dit EK werd het echt concreet. Wat me altijd zal bijblijven van deze finale, is dat het geen berekende zet was. Ik dacht er niet over na, ik voelde het gewoon. Dat is iets wat in de sport soms voorkomt: je weet dat je moet gaan, zonder dat je precies begrijpt hoe of waarom. Dit was zo’n moment.”