‘HOE KON HET ZO MISGAAN OP HET MOMENT DAT IK OP MIJN BEST WAS?’
“Het is een dieptepunt dat me altijd bij zal blijven. Ik stond aan de start van de kwartfinale tijdens het EK in Boedapest, 1998. Hier kon ik kwalificatie voor de Spelen veiligstellen. Mijn olympische droom, waar ik jarenlang keihard voor had gewerkt, was binnen handbereik. Ik moest de top-12 halen om me te kwalificeren voor de Olympische Spelen in Nagano. Dat leek haalbaar. Fysiek was ik op mijn best, sterker dan ooit tevoren. Maar wat er op dat moment gebeurde, zou mijn leven voorgoed veranderen.
Toen het startschot klonk, zette ik af met mijn schaatsen, maar mijn punt bleef hangen in het ijs. Voor ik het wist, lagen mijn knieën en handen op het ijs, en zag ik de rest van de schaatsers bij me vandaan rijden. In een fractie van een seconde had ik een gat van meters te overbruggen. Alles waar ik zo hard voor had gewerkt, dreigde op dat moment in rook op te gaan.
Toch liet ik me niet uit het veld slaan. Er was een soort knop die omging in mijn hoofd. Ik stond op en begon te schaatsen, sneller dan ik ooit had gedaan. Binnen enkele ronden had ik het gat bijna gedicht. De adrenaline gierde door mijn lichaam. Ik reed mijn snelste 500 meter ooit, maar het mocht niet baten. Ik werd derde in mijn kwartfinale en miste een plek bij de eerste twaalf, mijn kans op kwalificatie was verkeken.
Het voelde alsof de grond onder mijn voeten wegzakte. Al die jaren van trainen, al die offers, al die dromen – in een klap vervlogen. Ik was dertiende geworden in de eindrangschikking, één plaats verwijderd van mijn olympische droom. Het gevoel van falen overheerste. Hoe kon het zo misgaan op het moment dat ik op mijn best was?
Ik herinner me nog dat ik na de race naar buiten liep. Mijn hoofd leeg, mijn hart gebroken. Ik stond daar maar, wezenloos voor me uit te staren, terwijl ik keer op keer dezelfde vraag stelde: hoe kan dit nou? Ik had alles gegeven, de beste versie van mezelf laten zien, maar toch was het niet genoeg. Het was een pijnlijk besef. Mijn snelste tijd ooit, gereden in een race waarin ik onderuitging. Het sloeg nergens op.
Van de volgende dag, de zondag, herinner ik me nauwelijks iets. De relay, waarvoor ik normaal gesproken was opgesteld, reed ik niet. Ik was mentaal en fysiek zo van de kaart dat ik er niet meer toe in staat was. Onze ploeg was op dat moment in topvorm, en toch voelde het alsof ik niets meer bijdroeg. Mijn droom voor de Olympische Spelen van Nagano was definitief voorbij.
Als ik nu terugkijk op dit moment in Boedapest, voel ik nog steeds de pijn. Het blijft bizar dat ik in die race, waarin ik viel, mijn snelste tijd ooit reed. Het is het bewijs dat we op dat moment als team, maar ook ik individueel, op ons absolute hoogtepunt waren. Maar toch bleef de ultieme beloning uit. Soms vraag ik me af of ik op dat moment misschien te gefocust was. Was ik al te ver vooruit in mijn hoofd? Had ik de sportpsycholoog eerder moeten inschakelen om me beter voor te bereiden op dit soort cruciale momenten?
Wat ik hiervan heb geleerd, is dat je zelfs uit geslagen positie nog steeds iets kunt winnen. Ik reed mijn snelste tijd, omdat ik niets meer te verliezen had. Dat is de les die ik meeneem: als je niets meer te verliezen hebt, kun je tot grote hoogten stijgen.”