‘ALLES KWAM SAMEN IN TURIJN’

“Ik weet nog goed hoe ik daar stond, 21 jaar oud, op het ijs van de Olympische Spelen in Turijn. Mijn eerste Spelen, in mijn eigen land nota bene. Alles voelde groter dan ikzelf – het publiek, het stadion, de verwachtingen. Alsof ik een droom binnenstapte, eentje waarin we uiteindelijk goud zouden winnen op de ploegenachtervolging.

De weg daarheen was allesbehalve vanzelfsprekend. Aan het begin van dat seizoen was ik oververmoeid door het harde trainen. In die tijd hadden we nog niet de technologie om fysieke belasting goed te monitoren en ik had simpelweg te hard getraind. Onze eerste ploegenachtervolging in Calgary was slecht. En ik? Ik kreeg de schuld. Niet van mijn teamgenoten, maar van onze coach, Maurizio Marchetto. Hij haalde me uit de ploeg en ik werd de reserve – de vierde man die erbij is, maar niet meedoet.

Ik was boos. Heel boos. Maar ik gebruikte die woede als motivatie. Het hele seizoen was ik gefocust op bewijzen dat ik het waard was, dat ik erbij hoorde. En toen, tijdens de Olympische Spelen, gebeurde het onverwachte: ik mocht alsnog rijden. Niet de eerste race, maar toen we tegen de VS moesten – een supersterk team met onder andere Chad Hedrick – werd ik ingezet. Ik had superbenen, alles viel op zijn plek. De VS zat nog naast ons op de finish, maar hun derde man viel terug. Wij niet. Wij bleven als team bij elkaar. En dus gingen we door naar de halve finale.

In deze halve eindstrijd moesten we tegen Nederland. En voor mij – als jonge Italiaan – waren deze rijders de rocksterren van het schaatsen: Sven Kramer, Mark Tuitert, Rintje Ritsma, Erben Wennemars, Carl Verheijen. Die avond konden we nauwelijks slapen. Mijn teamgenoten, tevens kamergenoten, Enrico Fabris, Ippolito Sanfratello, Stefano Donagrandi en ik speelden gitaar en tafelvoetbal met de fysio en de dokter, alles om de spanning wat te verlichten.

De volgende ochtend was het zover. We stonden klaar voor de start. Het was muisstil in het stadion. Tot iemand uit het publiek – totaal onwetend – ineens riep: 'Forza Juve!' We moesten stiekem wel lachen. Maar daarna: volledige focus.

De race begon. Nederland was razendsnel weg. Wij liepen achter. En plotseling zagen we in de bocht de Nederlandse ploeg vallen. Sven was met zijn schaats op een blokje gestapt en daar lagen ze, in de boarding. Ik schreeuwde het uit – vuist in de lucht – van opluchting en blijdschap. We hoefden slechts de race uit te rijden. We waren door naar de finale. Terwijl Canada en Noorwegen elkaar de tent uit vochten in hun halve finale, konden wij energie sparen.

In de finale tegen Canada reden we fantastisch. Ik keek op het scherm en zag hoeveel voorsprong we hadden. Ik riep naar Enrico en Ippolito dat ze het rustig aan moesten doen. We hadden die marge. We hoefden alleen maar te finishen. En dat deden we. Goud. In Italië. Voor een uitverkocht huis vol Italiaanse vlaggen. Zelfs de Nederlandse fans juichten ons toe. Het was magisch.

Mijn vader zat in het stadion, als commentator voor de Italiaanse televisie. Maar hij kon amper professioneel blijven – hij schreeuwde het uit van emotie. Ik had al die tijd gedacht dat ik buiten de ploeg stond. En ineens stond ik er middenin. In de finale. En won ik met het team goud. Stefano Donagrandi, die in mijn plaats had kunnen rijden, zei: “Jij bent in topvorm. Jij moet dit doen.” Zo’n team hadden we. Competitief, maar eerlijk en hecht.

Wat ik van dat moment heb geleerd? Dat geduld en volharding je op de mooiste plekken kunnen brengen. Dat woede, als je het goed inzet, een kracht kan zijn. En bovenal: dat teamwork het verschil maakt. We waren geen verzameling individuen, maar één geheel. En dat voel ik nog steeds. Ook nu, jaren later, als ik af en toe nog met de jongens app of samenwerk met Maurizio. Zelfs zonder woorden begrijpen we elkaar.

En wat alles nog specialer maakte? Meteen na onze overwinning kwamen al die ‘rocksterren’ ons feliciteren. Erben Wennemars, Mark Tuitert, Rintje Ritsma, Carl Verheijen – allemaal kwamen ze naar ons toe. Mark en Sven waren van mijn leeftijd, dus daar had ik al contact mee, maar toen Erben na de race naar me toe kwam, me een hand en knuffel gaf, voelde dat voor mij als iets heel bijzonders. Mannen als Erben waren m’n idolen.

Turijn 2006 was mijn moment. Alles wat ik was, alles wat ik voelde, kwam samen op dat ijs. En het bracht ons goud.”

Het moment van: Matteo Anesi
Foto: Martin de Jong