“Ik word nog steeds vaak over die tien kilometer aangesproken, terwijl ik daarvoor nooit door iemand werd aangesproken over het schaatsen. Als ik nu op de ijsbaan kom, komen er mensen naar me toe die zeggen: ‘Mijn zoontje zat te schreeuwen voor de televisie. Jij bent echt zijn held!’ Dat is grappig, maar ik zie het nog steeds als een toevalstreffer. Ik had liever mijn hoogtepunt bij de marathon gehad, maar deze vierde plek was ook heel speciaal.”
“Eerlijk gezegd houd ik niet zo van de spanning die er bij een langebaanwedstrijd hoort. Ik merk dat het veel stress oplevert. Bij een marathon sta je aan de start te lachen en flauwe grappen te maken en wordt het langzamerhand een strijd. Bij de tien kilometer moet je er meteen staan. Daarom rijd ik ook niet zo vaak een tien kilometer. Dit jaar had ik er ook niet echt voor getraind. Twee weken voor de NK afstanden zei ik tegen mijn coaches: hee jongens, weten jullie nog wel dat ik de tien wil gaan rijden? Ha, toen moesten ze alles nog regelen!”
“Ik word wat ouder en dacht bij mezelf: als ik nou in de winter geen deuk in een pakje boter sla, heb ik in ieder geval nog die baard waarmee ik in de publiciteit kom, ha! Het was gewoon makkelijk en het leek me wel mooi om op natuurijs met een dikke vette baard te rijden. Tijdens die tien kilometer was dat ook wel gaaf, zo’n cap met die baard eronder. Veel journalisten vroegen of ik niet sneller was geweest zonder baard. Geen idee. Heel veel wielrenners doen het ook en die fietsen ook hard.”
“Voor de winter zei ik: als ik de Alternatieve Elfstedentocht win, haal ik de baard eraf. Helaas is dat niet gelukt, maar ik heb hem er sinds kort toch afgehaald. Ik werd hem een beetje zat. En mijn dochtertje van anderhalf zat er op een gegeven moment ook steeds aan te trekken. Dat vond ik ook niet heel relaxt, ha!”
“Ik ben volgend jaar de oudste (37) schaatser in het peloton nu Jan Maarten Heideman (42) ermee stopt. Of ik me ook zo voel? Nee hoor. Sterker nog, de marathon is een heerlijke manier om je juist niet volwassen te gedragen. Dat straal ik ook wel uit denk ik. Ik ben geen leider en ben ook niet de stem van het peloton. Als er wat geregeld moet worden met de jury, ben ik niet degene die naar de jury gaat om het te regelen.”
“Sommige jongens zijn te serieus en te gefocust. Ik kan ze helpen om ze ontspannener en realistischer te werk te laten gaan. Als je net begint, wil je meteen alles goed doen. Dat kan niet. Je moet zo vreselijk veel leren en uren maken op de fiets. Je wordt nog overdonderd van wat er allemaal gebeurt. Ik kan de jonge jongens uit ons team (De Haan Westerhoff) helpen om realistische doelen voor zichzelf te stellen. Ze moeten niet meteen te veel willen, ze moeten genieten. Sommige jongens vergeten dat weleens.”
“Op twitter noem ik mezelf ‘de lange adem’. Ik zag mezelf altijd als iemand van de lange afstanden. En ik ben bijna twee meter. Dus vond ik dat wel een mooie passende bijnaam. Ik heb ook astma, al heb ik er sinds ik volwassen ben weinig last meer van. Bewegen helpt juist om de longen te activeren en te ontspannen. Artsen bevelen dat ook aan. Na het sporten ben ik heerlijk ontspannen en adem ik veel fijner.”
“Keetie is inmiddels anderhalf jaar, mijn vriendin (Femke) en ik zijn erg trots op haar. We geven haar heel veel ruimte om zelf de wereld te ontdekken. Ik wil haar niet bang maken voor dingen die totaal niet eng zijn. Ik wil haar zelf laten zien hoe mooi de wereld is en wat voor leuke dingen je kunt doen. Echt streng ben ik niet. Dat kun je pas zijn als je zeker weet dat het kind ook begrijpt waarom. Dus ze mag zeker nu ze nog jong is heel veel van ons.”
“Zelf ben ik ook vrij opgevoed. Mijn ouders vonden het heel belangrijk dat ik deed wat ik leuk vond. Dat heb ik wel van hun overgenomen. Ze lieten mij vrij in dingen wat ik deed, ook al hadden ze er zelf helemaal niks mee. Ik heb pas laat ontdekt hoe leuk het is om te sporten. Als kind had ik daar geen behoefte aan. Dat wil ik Keetie wel heel graag meegeven. We wonen niet voor niets in Amsterdam, daar is een heel groot cultureel aanbod. Dan kan zij zelf ontdekken wat goed bij haar past.”
“Werken met autistische kinderen vind ik superleuk. Ik doe dat een kleine twintig uur per week. De laatste vijf jaar is dat wat minder geworden, omdat ik goed begon te presteren met schaatsen. Als ik aan het werk ben, is de schaatswereld even heel ver weg. Mijn doel is om een cliënt een toffe dag te bezorgen en om hem of haar wat te leren. Wat mij voldoening geeft, is als het kind de hele tijd ontspannen is geweest. En dat er geen incidenten zijn geweest waarbij het kind van slag raakt. Dan is voor mij de dag al goed.”
“Het is een heel groot contrast met mijn dochter. Ik wil Keetie zo vrij mogelijk opvoeden, bij dat soort kinderen is die vrijheid nietszeggend, te beangstigend. Je moet ze heel goed structuur aanbrengen. Een ander contrast: alles wat voor Keetie nieuw is, vindt ze heel interessant en daar vliegt ze op af. Alles wat voor deze kinderen nieuw is, roept angst op. Dan moet ik ze echt bij de hand nemen en zorgen dat ze zich veilig voelen.”
“Ik heb soms wel strijd met dat autisme. Ik ben een soort mediator tussen het autisme en de wereld. Een cliënt wil altijd hetzelfde, terwijl ik wat anders wil. Op het moment dat je dan toch wat anders hebt gedaan, en de cliënt heeft dat leuk gevonden, heb je gewonnen. Ik heb een cliënte die het syndroom van Rett heeft. Dat syndroom is heel heftig. Als ik haar ook maar een paar seconden uit het oog verlies, trekt ze zich helemaal in haarzelf terug. Het gekke is dat we vlak daarvoor nog allerlei oefeningen hebben gedaan om dat lijf te activeren. En dan leeft ze helemaal op. Maar als ik dan een glas water ophaal, tref je haar weer zo aan. Dan moet ik echt even schakelen.”