Jeen van den Berg en Bennie van der Weide keken journalist Ron Couwenhoven van de Telegraaf goedmoedig aan. Ze hadden een spel kaarten in de hand. “Ron”, zeiden ze, “zin om een spelletje te spelen?”
Het was eind februari 1980 in het Finse Oulu. Buiten was het bitter koud en zou de volgende dag de Alternatieve Elfstedentocht worden verreden.
De drie speelden ’zwik’, een kaartspelletje dat elke soldaat in het leger kende. Jeen was weliswaar ontspannen, maar speelde met het heilig vuur om te winnen. Ook in een simpel spelletje als zwikken.
Een dag later vroor het bijna 20 graden en was het nog inktzwart bij de start. Van den Berg, 51 inmiddels, was geconcentreerd. Hij wist dat er iets spectaculairs ging gebeuren en hij had gelijk. Onmiddellijk na de start van de 200 kilometer-wedstrijd sprong Jan Roelof Kruithof weg. De duisternis in. Pas na een paar kilometer keek hij om. Er zat één schaatsenrijder achter hem. “Ben jij dat Jeen?”, riep Kruithof naar de donkere schaduw. “Ja”, klonk het. “Dan is het goed”, zei Jan Roelof.
Het gevecht van de oude garde tegen de aanstormende jongeren was begonnen. Achter het duo knokten Jos Niesten, Co Giling, Jos Pronk, Henk Portengen en al die andere gelouterde namen wanhopig om terug te komen. Het lukte ze niet. Het gat groeide en groeide.
Na dertig kilometer viel Jeen van den Berg ongenadig hard tegen het ijs. Bewusteloos bleef hij liggen. De klap was zo verschrikkelijk, dat Kruithof geschrokken bleef wachten tot er hulp opdaagde. Daarna ging hij alleen verder.
Dokter Wiemer onderzocht de gehavende Elfstedencrack, die langzaam weer tot zijn positieven kwam. “Het is beter dat je stopt”, concludeerde hij. De Elfstedenarts uit Leeuwarden vermoedde een hersenschudding. Maar Jeen rukte zich los en schaatste weg. Voor alle zekerheid werd een ambulance achter de eenzame schaatser gezet. Hij bloedde uit een wenkbrauw. “Ik kom weer bij”, riep Van den Berg. Bij zijn positieven of bij Kruithof, vroegen de volgers zich af. Uiteindelijk finishte hij op zo’n twintig minuten van Kruithof, als derde.
“Over uithoudingsvermogen had ik nimmer te klagen en bij het ‘tikspelen’ op de schaats was ik onvermoeibaar”, zei Jeen al in zijn autobiografie, die hij in 1956 samen met Piet Maaskant schreef.
Van den Berg ontdekte dat hij schaatsenrijder was, toen hij als junior bij de voetbalclub aan een wedstrijdje deelnam en prompt ook de veteranen versloeg. Op zijn dooie akkertje verdiende hij er een paar Friese noren mee.
Jeen schaatste veel met zijn neef Jeen Nauta, die in 1942 als vijftienjarige de Elfstedentocht al zonder problemen had uitgereden. Toen er in 1947 een Elfstedentocht kwam, schreef Van den Berg ook in. Als 22ste bereikte hij de finish.
Die wedstrijd vormde het begin van de unieke carrière van Jeen van den Berg. Cor Jongert, Elfstedenwinnaar in het befaamde Pact van Dokkum in 1940, werd zijn trainer. De droogtrainingen vonden zomers plaats in het gymnastieklokaal van Warga en de ijstrainingen begonnen zodra het ondergelopen land bij Wartena stevig genoeg bevroren was. Daar debuteerde Jeen van den Berg op zijn tweede hands noren. Van Jongert had hij twee onderstellen gekregen en kortebaancrack Barend van der Veen monteerde er een paar schoenen op.
Van den Berg ontwikkelde zich tot een sterk langebaanrijder, die in 1956 in Cortina d’Ampezzo – 24ste op de 5 kilometer – en in 1960 in het Amerikaanse Squaw Valley – 19e op de 5000 en 22ste op de 1500 meter – de Olympische Spelen haalde. Maar naam maakte hij op 3 februari 1954, toen hij verrassend de Elfstedentocht in recordtijd won.
Uiteindelijk zou Van den Berg zeven Elfstedenkruisjes halen: zesde in 1956, derde in 1963 en de laatste drie tochten als toerist.
Er volgde een ongehoorde hoeveelheid wedstrijden. Hij won op natuurijs langebaanwedstrijden en klassiekers en werd op zaterdag 3 maart 1973 de eerste kampioen van Nederland op de marathon. De wedstrijd werd gehouden in Heerenveen. Jeen van den Berg was 45 jaar, “maar nog steeds begiftigd met een jeugdige vechtlust”, schreef het Fries Dagblad.
Zelfs op zijn achtenzestigste schaatste Jeen van den Berg nog wedstrijden. Op 6 januari 1996 startte hij in Eernewoude bij de veteranen voor een race over 60 kilometer. Gemakkelijk reed hij mee. “Ik had nog wel een paar rondjes willen rijden”, zei hij na afloop. “Ik was nog helemaal niet moe.”
“Wat is eigenlijk je geheim”, werd hem gevraagd. “Ik heb vijftig jaar getraind”, zei de Elfstedenveteraan, “dat moet er een keer uitkomen!”