Februari 1888 was een koude maand. Voor de derde maal die winter brak de vorst door en werden de houten schaatsen ondergebonden. “De baan aan den Overveenschen weg wordt weder druk bezocht”, schreef het Haarlems Dagblad op maandag 27 februari 1888.
Het hernieuwd invallen van de vorst was een buitenkansje voor de ijsverenigingen. In 1882 was de Nederlandse Schaats Bond (NSB) opgericht, maar slechts in 1885 en 1887 was het gelukt een enkele wedstrijd te organiseren. Geen wonder dat in 1888 direct werd gereageerd. De Amsterdamse IJsclub schreef voor 25 februari een ’Internationaal kampioenschap van Amsterdam’ uit. Drie dagen later konden de hardrijders in Haarlem aan de slag.
Het Haarlems Dagblad schreef: “Wel woei er een scherpe koude wind, maar het deerde den velen rijders en voetgangers niet, die gekomen waren om den wedstrijd tusschen eenige hardrijders-liefhebbers bij te wonen, welke beschenen door een vroolijk winterzonnetje en onder de opgewekte tonen der muziek plaats had.” Helemaal vlekkeloos verliep de dag niet, getuige: “Een dame had het ongeluk met een der rijders, toen zij de baan wilde oversteken, in botsing te komen, waardoor zij bewusteloos nederviel en in de restauratie-tent werd gedragen, waar zij gelukkig kon worden bijgebracht.”
Gestimuleerd door het succes van de langebaanwedstrijd op de ijsbaan aan de Overveenscheweg op 28 februari, vooral vanwege de winst van de eigen Klaas Pander, schreef de IJsclub Haarlem voor donderdag 1 maart 1888 een afstandsrit uit tussen Haarlem en Leiden, een afstand van ongeveer 30 kilometer. Een anoniem lid van de IJsclub loofde een gouden, zilveren en bronzen medaille uit. Later zou Pim Mulier, de grote stimulator van veel sporten in Nederland en vooral van de schaatssport, onthullen dat jonkheer Ch. van der Poll de gulle gever was.
Om de deelnemers gelijke kansen te geven bepaalde het wedstrijdreglement dat de rijders niet tegelijk, maar “met tusschenpoozen van 5 minuten zouden afrijden van de Prins Hendrikbrug op de Leidschevaart te Haarlem”. Daarna was de route als volgt: “Leidschevaart tot aan de waterleiding, alwaar, wegens de wakken, omgereden, afgebonden, of met schaatsen over den weg moet worden gegaan (’klunen’ dus, maar dat woord was toen in Holland nog niet bekend); geheel ter keuze van de rijder. Vervolgens Leidschevaart tot station Piet Gijzenbrug en vandaar de Leidschevaart tot de Marepoort in Leiden. Iedere deelnemer zal den weg alleen moeten afleggen. Het is verboden gebruik te maken van kunstmatige middelen van vervoer. Overtreding wordt bestraft met diskwalificatie”, besloot het reglement dreigend. Opvallend was het na elkaar van start gaan, een systeem dat op natuurijs voor het eerst pas weer werd toegepast bij de ’proloog’ van de Driedaagse van Ankeveen in 1986.
Verschillende kranten toonden zich enthousiast over de lange-afstandsrit tussen Haarlem en Leiden. “Men ziet dat de grote afstand en de hindernissen waarmee de rijders te worstelen hebben, de wedstrijd nieuw en tevens zeer belangwekkend maken”, schreef De Nederlandse Sport.
Dat de schaatssport in die jaren een nog wat elitaire sport was, bewees het jurycorps dat bestond uit de jonkheren Quarles van Ufford, Tedding van Berhout (’president’ van de IJsclub Haarlem) en Repelaer van Spijkenisse. Zij bleken voor hun taak berekend. “Men werd overal gecontroleerd”, scheef Pim Mulier, zelf één der deelnemers, “ofschoon smokkelen niet wel mogelijk was, tenzij men zich met een zeer goede harddraver een eind weegs de vaart langs had willen laten rijden.”
De dertien deelnemers (allen Hollanders, de Friezen hielden zich toen nog vooral met de kortebaan bezig) vertrokken onder grote belangstelling tussen 10 en 11 uur. Toen 17 minuten over 12 H.A. Kampman als laatste arriveerde, bleek de snelste tijd gemaakt te zijn door de als voorlaatste gestarte Klaas Pander, die twee dagen eerder op de Haarlemse ijsbaan ook al de wedstrijd over één mijl had gewonnen. Op het op vele plaatsen slechte ijs noteerde hij een tijd van 1 uur 6 minuten en 15 seconden. Liefst drie van de voor hem gestarte tegenstanders had de latere leermeester van Jaap Eden onderweg ingehaald.
Als tweede eindigde Pim Mulier, op 3 minuten en 15 seconden, derde werd A. Jansen (1 uur 10 minuten). Volgens De Nederlandse Sport waren Pander en Mulier de enigen die bij het ’klunen’ de schaatsen uittrokken: “De heeren Pander en Mulier, die ook met succes vroeger aan hardlooperijen hebben deelgenomen, hebben op de plaatsen waar zij moesten afbinden, in iedere hand een schaats genomen en den afstand, die zij over land moesten nemen, als hardlopers afgelegd.”
Jammer genoeg is de IJsclub Haarlem niet in staat geweest de wedstrijd een vervolg te geven. Plannen waren er wel. Een jaar later stond de wedstrijd zelfs als ’Internationale Wedstrijd voor Amateurs’ op de kalender, maar een reeks slappe winters voorkwam dat de trekvaart tussen Haarlem en Leiden voldoende dichtvroor.
Ook Pim Mulier bleef er naar streven om naast reguliere wedstrijden over 500, 1500, 5000 en 10.000 meter vooral ook afstandswedstrijden te organiseren. “Een afstandsrit, door den Bond uitgeschreven, en goed gecontroleerd, zal zeker succes hebben”, schreef de Haarlemmer in 1894.
Op 21 december 1890 had hij de 11 Friese steden op één dag per schaats bezocht en in 1909 gaf hij als secretaris van de door hem opgerichte Nederlandsche Bond voor Lichamelijke Opvoeding de aanzet voor de eerste Elfstedentocht. Als alternatief voor de tocht van Haarlem naar Leiden noemde Mulier de wedstrijdtocht Amsterdam-Leiden-Woerden of Utrecht, of van Leeuwarden naar Groningen en terug.
Haarlem-Leiden is na 1 maart 1888 nog slechts eenmaal gehouden. Zondag 27 december 1981 organiseerden het Haarlems Dagblad en de IJsclub Haarlem gezamenlijk de tweede editie, tussen Heemstede en Voorhout. Dit maal geen wedstrijd, maar een toertocht. Deze schaatsprestatietocht over de Leidsevaart trok 1760 deelnemers.