Top-3: 1. Karst Leemburg 11.09 uur, 2. Cor Jongert 11.17 uur, 3. Sjouke Westra 11.48 uur
Wedstrijd: 103 deelnemers, 54 gefinisht
Toertocht: 198 deelnemers, 99 gefinisht (vijf vrouwen, niemand gefinisht)
IJsdikte: 28,1 centimeter
Bijzonderheden: Een tocht (gestart bij een temperatuur van min veertien) met meer starters dan het aantal van de vorige drie Elfstedenritten bij elkaar: de cijfers vertelden veel over de snelgroeiende populariteit van het winterse avontuur. Tegelijkertijd kreunde Nederland onder de erbarmelijke omstandigheden door de aanhoudende, bittere vrieskou, werd er in grote delen van het land honger geleden en liet het het aanbod van werk zwaar te wensen over.
De vorst had ook grote consequenties voor het openbaar vervoer. De stoomtreinen kwamen niet best vooruit, hetgeen tot enorme vertragingen leidde. Wie de lange reis naar Friesland wilde maken om te schaatsen, moest er de tijd voor nemen. Als er überhaupt al een locomotief in beweging kwam, stonden de reizigers bijkans te juichen van geluk. Zo verging het ook de schaatsavonturiers die Leeuwarden als bestemming hadden: ze voelden zich zelfs de koning te rijk wanneer hun rijtuig rond middernacht arriveerde, waar het oorspronkelijke uur van aankomst rond de klok van vijven ’s middags zou zijn geweest, volgens het spoorboekje. Die konden net zo goed de openhaard in…
Nog terugkerend naar de constatering dat de Friese slijtageslag steeds meer aantrekkingskracht uitoefende op verschillende lagen van de bevolking: op de startlijst van de vierde Tocht der tochten stonden vijf voetballers van het Groningse Be Quick. De broers Hans en Max Tetzner, Harry Rodermond, Evert van Linge en Herman Legger kenden geen vrees en bonden de doorlopers of noren onder. Allen waren internationals van Oranje, variërend van twee (Legger) tot dertien interlands (Van Linge). In de uitslag waren drie van de vijf terug te vinden: Legger als de snelste, Hans Tetzner en Van Linge een minuut of acht, negen daarachter.
1929. Dat is lang geleden. Het leven leek een stuk goedkoper, want voor een kilo aardappelen betaalde je negen cent (€ 0,04), een kilo kaas kostte 71 eurocent en een kilo riblappen (voor een stofpotje bijvoorbeeld) had je voor nog geen tachtig eurocent. Aan al die kennis hadden de 103 inschrijvers geen boodschap; zij realiseerden zich meteen bij de start van de rit over een kleine tweehonderd kilometer dat de snerpende kou een zeer vervelende opponent zou worden. Min veertien of meer dook het kwik onder de nul, toen om een uur of vijf ’s morgens de dapperen in de zwarte nacht verdwenen om eerst Dokkum aan te tikken, terug te keren en dan de provincie te doorkruisen. Vier wedstrijdrijders en 62 toertocht-aanmelders lieten verstek gaan, meer dan waarschijnlijk afgeschrikt door de helse condities waaraan ze blootgesteld zouden worden.
De favorieten verstopten zich niet. Cornelis Jongert, een 32-jarige grondwerker uit Ilpendam, en de zes jaar jongere Nico Pronk waren beide langebaankampioenen (van respectievelijke Friesland en Gelderland) die op noren schaatsten. Ze namen ook het voortouw gedurende de eerste uren, in hun kielzog gevolgd door een kwartet mannen: de broers Cathrinus en Uiltje Stienstra uit Leeuwarden, Arie van Beekum uit Haarlem en de uit Heerenveen afkomstige G. Wieberdink. Oh ja, kort nadat ze Leeuwarden achter zich lieten, passeerde de groep een eenzame vluchter op Friese doorlopers. De man, gekleed in een dikke, witkleurige wollen trui, deed niet eens moeite om aan te pikken. Geen figuur dus om rekening mee te houden, startnummer 4: Karst Leemburg. Wat ook heel lang zo zou lijken…
Koers zettend naar Franeker presteerde het leidende duo om hopeloos te verdwalen. De aangepaste route via Berlikum, omdat het ijs in de Harlingertrekvaart zo slecht erbij lag, bracht de twee vooraan – die de eerdergenoemde vier hadden gelost - in dikke problemen. Voorsprong veranderde in achterstand, maar voor Harlingen repareerden Pronk en Jongert die schade. Leemburg telde echt niet meer mee: horend dat hij twintig minuten zou moeten wegpoetsen, deed hem besluiten een oom en tante te bezoeken voor een kop koffie. Dat moet een wonderlijk brouwsel zijn geweest, want na de hervatting van de race kachelde de kolenboer zo stevig door dat hij in Bolsward als vijfde doorkwam. De grootste marge in die fase van de strijd bleken de broers Stienstra en Sjouke Westra uit Warmenhuizen te hebben: acht minuten. Waar waren de oorspronkelijke commandanten Pronk en Jongert dan gebleven?
Op de wal, hun noren slijpend. Dat was eerder het plan geweest, maar toen werd gezamenlijk besloten dat karwei uit te stellen. Veronderstellend dat hun riante positie geen gevaar zou lopen, pauzeerde het koppel om het materiaal weer op orde te brengen. Dat oponthoud zou hen duur komen te staan.
Bij Leemburg openbaarden zich de kwaliteiten van een doorgewinterde stayer die niet kapot te krijgen was. In Workum had hij zich op de voorste posten gemeld, tot ontstentenis van de Stienstra’s en Westra die al gauw bemerkten dat het gigantische tempo van de beul uit Leeuwarden niet lang te beantwoorden zou zijn. Wat niemand voor mogelijk hield, tekende zich af bij aankomst in Hindeloopen. Leemburg voerde de kolonne aan met een duizelingwekkend gat van tien minuten op zijn dichtste belagers. De nog altijd strijdlustige Pronk en Jongert reden op achttien minuten waarvan ze zes minuten afknabbelden voordat Stavoren in zicht kwam.
De inspanningen in combinatie met de snijdende vrieskou werden Pronk niet lang erna te machtig. In de buurt van de Galamadammen versteende hij als het ware en was hij van het ene op het andere moment niet meer in staat nog te bewegen, laat staan te schaatsen. Ontredderd stapte hij uit de wedstrijd, Jongert alleen achterlatend in het verbeten gevecht met Leemburg. Die vergiste zich in de route tussen het Slotermeer en het Hegermeer; grote consequenties had het slippertje niet: de voorsprong bedroeg veertien minuten. Gesteund door een groep meerijdende supporters slaagde hij erin wat energie te sparen voor de finale vanaf Sneek, al schrok hij zich kapot door het nieuws dat Jongert hem tot op drie minuten had weten te naderen. De twee voorrijders die hem echter vergezelden tot aan de eindstreep, fungeerden als ideale windbrekers. In een mum van tijd bouwden zij de marge weer uit tot acht minuten. Zijn intocht ging gepaard met een reusachtig volksfeest. Leeuwarden kreeg op 12 februari 1929 een 39-jarige ijsvorst die behalve zijn prijs – het kruisje en eeuwige roem – zelf ook moest ‘boeten’. Hij raakte een van zijn grote tenen kwijt die de vorst niet had overleefd. De relikwie is te zien in het Eerste Friese Schaatsmuseum in Hindeloopen.
Alle info over het schaatsmuseum is hier te vinden