Top-3: 1. Auke Adema 9.19 uur, 2. Joop Bosman 9.22 uur, 3. Lo Geveke 9.24 uur
Wedstrijd: 574 deelnemers, 494 gefinisht
Toertocht: 1925 deelnemers, 1672 gefinisht
IJsdikte: 30,5 centimeter
Bijzonderheden: Na het ‘pact van Dokkum’ in 1940 bazuinde Auke Adema tegen alles en iedereen die het wilde horen rond dat hij de volgende Elfstedentocht wilde winnen en solo zou finishen. Hij maakte zijn eigen verwachtingen waar. De zevende Elfstedentocht werd ‘om de noord’ gereden, wat betekende dat vanuit startplaats Leeuwarden eerst koers naar Dokkum werd gezet. Tussen de noordelijkste stad en Bartlehiem kwamen de deelnemers elkaar in de duisternis tegen, wat vreselijke taferelen opleverde. Diverse rijders uit het wedstrijdpeloton botsten frontaal op langzamere rijders. Het leverde verschillende schaatsers vroeg in de ochtend verwondingen op waardoor ze hun tocht vroegtijdig moesten staken. Adema kwam probleemloos aan in Bartlehiem en nestelde zich in de voorste geledingen van de wedstrijd.
Na een korte adempauze in Workum ging Adema met Joop Bosman in de achtervolging op de kopgroep die had besloten direct door te rijden. Toen de koplopers ingerekend waren, besloot Adema op het Slotermeer te versnellen. Zijn voorsprong werd snel groter en dat was nodig ook omdat een inzinking bij Sneek hem bijna fataal werd. Van een baanveger kreeg hij een kop warme koffie en een paar stukken brood, genoeg brandstof om hem de laatste kilometers naar de eindstreep te helpen. Hij zag zijn tegenstanders pas na de finish bij de Schenkenschans in Leeuwarden terug. Na zijn gedeelde overwinning een jaar eerder stond Auke Adema’s naam nu écht in de geschiedenisboeken geschreven. Solo.
Na de Nederlandse capitulatie in mei 1940 lag het voor het bestuur van de Friesche Elfsteden voor de hand dat er in de winter van 1940 op 1941 geen Elfstedentocht georganiseerd zou worden. De Nazi's hadden na de bezetting diverse regels ingesteld om de Nederlandse bevolking te onderdrukken. Voorzitter Mindert Hepkema voelde er niets voor om een tocht uit te schrijven. 'De organisatie-commissie ziet zich tegenover zoveel moeilijkheden geplaatst, onder andere de verduistering, dat zij geen mogelijkheid ziet om een dergelijke tocht onder de huidige omstandigheden te organiseren', liet Hepkema desgevraagd aan het ANP weten. Toch werd de druk van buitenaf steeds verder opgevoerd. Het bleef koud, alle sloten en vaarten in Friesland waren bevroren en de ijskwaliteit was over het algemeen uitstekend.
Hepkema was er eerst ongevoelig voor, maar ging overstag toen drie studenten zich bij hem op kantoor meldden om verslag te doen van de tocht die zij op eigen houtje hadden ondernomen. Na wikken en wegen riep Hepkema het bestuur bijeen en besloot de grote tocht – wanneer de vorst zou aanhouden – aan te kondigen voor donderdag 6 februari. Dat bericht kwam ook binnen in Amsterdam, waar de 17-jarige Willem Augustin wel zin had in een avontuur. Op woensdagmiddag zat Augustin met zijn ouders in de woonkamer toen zijn verhaal ter tafel kwam. Eerder op de dag was Willem bij zijn oom Jan langs geweest die hem aangemoedigd had om mee te doen aan de tocht. Omdat Willem geen geld had om de reis naar Friesland te bekostigen, kreeg hij van Jan een tientje mee. Dat geld werd hem thuis direct afgenomen door zijn moeder, maar vader dacht er anders over. Willem kreeg toestemming om naar Friesland te reizen en moest met de trein gaan, maar het was al te laat om die nog te halen. Hij had zelf een ander voorstel. Op het bodeterrein aan de Nieuwe Zijdsvoorburgwal zou hij een lift naar Leeuwarden proberen te regelen. Toen hij eenmaal toestemming had, zijn rugzakje gevuld en met de fiets op pad ging, twijfelde Willem niet: hij zou rechtstreeks naar Friesland fietsen. Een lift zou mooi zijn, maar was niet noodzakelijk.
Bij de pont over het IJ zag Willem een viswagen die naar Hoorn ging en vroeg of hij kon meerijden. De bestuurder dacht na, maar wilde het risico niet nemen. Willem bedacht zich geen moment en fietste achter het vrachtwagentje aan richting Hoorn. Op de besneeuwde Noord-Hollandse wegen kon de chauffeur weinig gang maken waardoor Willem er in slaagde in het zog van de wagen te blijven. De koerier van de wagen wist niet wat hij zag toen Willem keurig achter hem stond bij aankomst in Hoorn. Vanaf daar begon de tocht pas voor de zeventienjarige knaap.
De Wieringermeerpolder was nog volop in ontginning waardoor de bewegwijzering slecht was en in het donker kon hij de weg niet zien. Op gevoel reed hij richting het noorden tot hij bij de Afsluitdijk kwam. Hij stopte bij een boerderij waar het gezinshoofd verschrikt opkeek toen de kwieke Willem voor hem stond. 'Ik wil morgen de Elfstedentocht rijden', zei hij. De boer oordeelde dat het een onmogelijke missie was. Tussen middernacht en vier uur in de ochtend was het verboden op straat te zijn, de Duitsers noemden dit Sperrzeit. ‘Man, je komt nooit over de Afsluitdijk’, meende de boer, die Willem vervolgens wel wat warms te eten en te drinken gaf.
Onvermoeibaar vervolgde Willem zijn tocht, die inmiddels heroïsche vormen had aangenomen. De jongen was met een temperatuur van tien graden onder nul onderweg, sprong zo nu en dan van zijn fiets om een stuk te lopen. Zo kreeg hij weer wat warmte in zijn voeten. Bij Kornwerderzand werd hij tegengehouden door twee jonge Duitse soldaten. Willem, die op de MULO drie jaar Duitse les had gehad en de taal zodoende redelijk machtig was, maakte duidelijk dat hij de Elfstedentocht wilde schaatsen. De soldaten begrepen er niets van, het gesprek verliep moeizaam omdat de twee een plat accent hadden. Na controle van zijn persoonsbewijs was het devies: 'Opdonderen!'
Willem stapte weer op de fiets en reed richting Zürich, waar hij net na het ingaan van de avondklok in een kroeg arriveerde. De stamgasten die nog aan tafel zaten, sloegen hem met argwaan gade. Hij vroeg de kastelein of hij tot vier uur binnen mocht blijven, maar werd uit de kroeg gezet. Later kreeg hij een excuusbrief van de cafébaas. Er zat niets anders op dan door fietsen. In Harlingen werd hij aangehouden door twee Nederlandse agenten die hem onmiddellijk meenamen naar het bureau en in de cel stopten. Hij was immers in overtreding. Willem vroeg de twee om hem om vier uur weer te wekken zodat hij zijn reis voort kon zetten. Met een boete van 7,50 gulden – een fortuin in die tijd – op zak vervolgde Willem zijn reis richting Leeuwarden, waar hij alle moeite had om het inschrijfbureau in de Harmonie te vinden. Laatkomers konden nog inschrijven, zij het dat ze 1 gulden meer inschrijfgeld moesten neertellen. Missie voltooid, nu begon de echte tocht pas voor Willem.
De vermoeidheid speelde hem in het eerste deel van de tocht parten: hij was immers een hele nacht in touw geweest om Leeuwarden te bereiken. Een hongerklop zorgde ervoor dat Willem steeds meer moeite had om de ene voet voor de ander te krijgen. Vlak na Birdaard klopte hij aan bij een willekeurig huis. De bewoners werden ruw uit hun slaap gewekt en Willem vroeg of ze iets te eten voor hem hadden. ‘Ik rijd de Elfstedentocht en ben gistermiddag uit Mokum vertrokken, heeft u wat te eten en te drinken voor mij?' Augustin mocht snel naar binnen en werd goed verzorgd door het gezin. Toen hij weer op krachten was gekomen en de gastvrije Friezen met pijn en moeite wat geld had toegestopt als dank voor het uitgebreide maal, zette hij zijn tocht voort die ineens een stuk voortvarender ging. Hoewel hij met verbazing ontvangen werd bij de eerste stempelpost in Dokkum, zette Augustin daarna vlotjes de achtervolging in.
’s Avonds om half negen kwam hij weer aan in Leeuwarden en kreeg hij zijn eerste kruisje. Weer moest Augustin op zoek naar onderdak voor hij de volgende dag aan de reis naar huis zou beginnen. Hij kwam terecht in een fabriek, waar hij op zolder onder een lading jutezakken mocht slapen. De volgende ochtend werd Willem, hij vierde die dag zijn achttiende verjaardag, door een stel jongens gewekt en met ‘Lang zal hij leven’ toegezongen. De agenten die hem in Harlingen hadden aangehouden, hadden het bijzondere verhaal gedeeld met een verslaggever van de krant en zo verwierf Augustin landelijke bekendheid. Willem schraapte zijn laatste centen bij elkaar om de treinrit naar Amsterdam te bekostigen, een enkele reis kostte 11 cent, en kwam aan het eind van de dag weer aan bij zijn ouders in de Jordaan.
Het leven in Nederland was in de beginperiode van de oorlog nog redelijk vrij. De Duitsers waren aanwezig, maar regeerden (nog) niet met harde hand. Bovendien waren sportevenementen zoals de Elfstedentocht belangrijk voor Nazi-Duitsland. Het was nuttige afleiding voor de bevolking waardoor het ondanks de bezetting leek alsof het leven gewoon doorging. De bezetter zag weinig kwaad in de schaatstocht van enkele duizenden sportievelingen, al werd door de organisatie wel expliciet opgeroepen om de tocht niet aan te grijpen als demonstratie tegen de Duitsers.
Augustin reed alle Elfstedentochten die daarna georganiseerd werden, maar de editie van 1941 was zijn grootste avontuur.