Het is wellicht overdreven om te spreken van een vloek, maar frappant is het wel. Slechts vier van de 22 schaatsers (of schaatsteams, in het geval van de ploegenachtervolging) die in het bestaan van de WK Afstanden in het pre-olympische jaar beslag legden op de wereldtitel veroverden een jaar later op diezelfde afstand olympisch goud.

Omdat de WK Afstanden pas in 1996 het levenslicht zagen, is er een vergelijking gemaakt tussen vier WK's Afstanden en Winterspelen: 1997-1998, 2001-2002, 2005-2006 en 2009-2010.

Van de wereldkampioenen van Warschau 1997 pakte alleen Gianni Romme een jaar later in Nagano goud, op de 10.000 meter. Rintje Ritsma verliet Warschau met twee gouden medailles, maar moest in Japan genoegen nemen met minder belangrijk eremetaal.

Vier jaar later verging het de wereldkampioenen zonder uitzondering slecht op het massa-evenement, hoewel de WK Afstanden en de Spelen op dezelfde baan werden afgewerkt.

Hiroyasu Shimizu en Adne Sondral waren de enige wereldkampioenen met een olympische medaille in Salt Lake City, maar de Japanner en de Noor zouden vooraf niet getekend hebben voor brons op de 500 meter en 1500 meter.

De wereldkampioenen van Inzell 2005 scoorden het best op de Spelen in het jaar nadien. Zowel Chad Hedrick (5000 meter) als Bob de Jong (10.000 meter) bleef de beste in zijn discipline.

In de Vancouver-cyclus van 2009/2010 tot slot was het alleen Sven Kramer die met een wereldtitel op zak ook olympisch goud veroverde. Als hij niet verkeerd had gewisseld op de 10000 meter was het hem zelfs twee keer gelukt, hetgeen een unicum was geweest.

Op de drie kortste afstanden (500, 1000 en 1500 meter) heeft niemand het dus voor elkaar gekregen om als wereldkampioen een olympische titel te veroveren. Veelzeggend is ook dat van de 22 wereldkampioenen er liefst elf niet eens in slaagden een olympische medaille te pakken.

Ook de geschiedenis bij de vrouwen leert dat het bemachtigen van een wereldtitel geen bonuspunten oplevert bij de Spelen, al zijn de cijfers minder tekenend dan bij de mannen.

Veertien van de 22 schaatssters (of teams) die zich minder dan 365 dagen voor de strijd om olympische medailles nog de beste toonden op hun afstand, moesten op de Spelen voorrang verlenen aan minimaal één concurrente.

De acht wereldkampioenen die wél succes hadden op de Spelen waren Marianne Timmer (1998, op de 1000 meter), Gunda Niemann (1998, op de 3000 meter), Catriona LeMay (2002, op de 500 meter), Anni Friesinger (2002, op de 1500 meter), Cindy Klassen (2006, op de 1500 meter), het team van Duitsland op de ploegenachtervolging (2006), Christine Nesbitt (2010, op de 1000 meter) en Martina Sablikova (2010, op de 5000 meter).

Er zijn ook schaats(st)ers die op de Spelen pieken na een minder geslaagd WK Afstanden. Zo won Pechstein sinds 1997 nooit individueel goud op de WK Afstanden, maar werd ze wel drie keer gehuldigd als olympisch kampioene.

Even Wetten is het voorbeeld van een wereldkampioen die een jaar nadien genadeloos door het ijs zakte. In Inzell 2005 kroonde de Noor zich sensationeel tot 's werelds beste, tijdens de Spelen van Turijn werd hij roemloos 23e.